13
SCENE
Eenheid van plaats en tijd in een film.
SCHERPTEDIEPTE
Scherptediepte is een centraal begrip in de fotografie en film,
waarmee de afstand wordt bedoeld tussen de dichtstbijzijnde en
verste punten die scherp worden afgebeeld. Deze afstand wordt
beïnvloed door de kwaliteit van de lens, het lichtgevoelige materiaal
en de gebruikte diafragmaopening. Naast het diafragma zijn de
afstand tot het scherp-stel-punt en de brandpuntafstand van de lens
de factoren die de scherptediepte bepalen:
Hoe groter de brandpuntsafstand, hoe kleiner de
scherptediepte
Hoe kleiner het diafragma (dus hoe hoger het diafragmagetal
of F-getal), hoe groter de scherptediepte
Hoe kleiner het opnameformaat (denk aan compact digitale
camera's), hoe groter de scherptediepte
SCHERPTE
VERLEGGEN
Tijdens de opname op iets anders scherpstellen. Ook wel transition
shot genoemd.
SCREENTIME
De (verwachte) tijdslengte van de film of scène.
SCRIPT
Het scenario
SEQUENTIE
Serie bij elkaar horende scènes.
SET
De plaats waar de film of deel van de film wordt opgenomen.
SET NOISE
Het natuurlijke geluid van een locatie.
SET-UP 
PAY-OF 
Scenariotruc waarbij een belangrijk gegeven eerder in de film
zijdelings geïntroduceerd wordt.
SHOT
Een shot of take is één ononderbroken filmopname. Het is alles dat
wordt opgenomen tussen het aan- en uitzetten van de camera-
motor. Meerdere shots samen vormen een scène. Meerdere scenes
samen vormen dan weer een sequentie.
SHOTLIST
Lijst met te maken shots in opnamevolgorde.
SLATE
Een opgenomen shot.
SPRINGER
Het (onbedoeld) verspringen van het beeld bij een shotwissel naar
een soortgelijk kader.
Volgende pagina Volgende pagina Terug naar Filmtermen Terug naar Filmtermen